Het was al langer mijn wens om ooit eens een eigen keris-mes te maken. De keris (ook vaak als kris geschreven) is omgeven met legenden en gebruiken en volledig verweven met de cultuur waaruit hij is ontstaan. Hij dankt zijn waarde niet alleen aan zijn nut als wapen maar vooral ook aan zijn kracht, zijn aanwezigheid. Sommige gebruiks- of kunstvoorwerpen zijn groter dan hun vorm en daardoor ook meer dan wat je alleen maar ziet. Je voelt dat hun aanwezigheid die van hun gebruik of vorm ver overstijgt en het lijkt daardoor alsof ze zijn bezield. Als er één mes bestaat waarbij dit het geval is, dan is het wel de keris, het icoon van de Indonesische cultuur.
Mijn uitdaging lag erin om zo dicht mogelijk bij deze complexe cultuur en bezieling te blijven maar geen kopie van een bestaand mes te maken. De Indonesische cultuur heeft een enorme rijkdom aan keris voortgebracht, waarbij elk detail zijn eigen verhaal vertelt en elke keris aan een persoonlijke eigenaar is verbonden. Ik ben echter geen Indonesiër, mijn achtergrond is er één van klei en regen. Als ik een eigen keris wilde ontwerpen moest ik op zoek naar een cultuur van één, de mijne. Door veel keris-messen met elkaar te vergelijken en gevoelsmatig te bepalen bij welke vormen en ontwerpen ik me het comfortabelst voelde, heb ik een amalgaam keris ontworpen. Bij al die afwegingen kwam ik regelmatig bij de keris bugis uit. De keris die zijn ontworpen door de Boeginezen, een Austronesisch etnische groep in Zuidoost-Indonesië. Keris-kenners zullen waarschijnlijk direct de verwantschap van mijn keris met deze messen herkennen.
Ik ben, zoals zo vaak bij mijn messen, met het lemmet begonnen. Aangezien ik mijn lemmet niet smeed maar slijp was het belangrijk dat ik de lijnen voor ik begon heel precies had bepaald. Ik heb denk ik wel honderd verschillende schetsen gemaakt, waarbij ik bochten toevoegde of weghaalde, langer, korter of juist weer scherper maakte. Als je die allemaal over elkaar zou leggen en zou kunnen animeren dan zag je een smalle rivier waarvan de bochten zich als een lopend stroompje regenwater langs een raam voortbewegen. Niet alle keris-messen hebben overigens een gegolfd lemmet, diegene die dit wel hebben zijn echter altijd opgebouwd uit een oneven aantal bochten of luks. Alles aan een keris heeft betekenis, zo ook het aantal luks, deze keris heeft er 11, dit symboliseert welvaart, ambitie en edelmoedigheid.
Het lemmet (wilah) is gemaakt uit A2-staal, een veelgebruikt gereedschapsstaal dat zich kenmerkt door zijn taaiheid. Een bewuste keuze, aangezien het lange lemmet taps afloopt naar een smalle punt en door de kronkelingen extra gevoelig is voor vervorming. Het gehele lemmet is 36,5cm lang en bestaat uit twee delen, het onderste met de krommingen waaruit een angel (pesi) steekt en een brede manchet, de ganja, uit zacht staal. Deze ganja zit strak tegen het lemmet aan en is zonder lijm of lassen bevestigd. Het is bij het handvat 14mm dik en heeft een gat waardoor de angel steekt en zit door frictie met twee richtpinnen vast. Het lemmet loopt taps af naar de scherpe punt (pecukan) en is op een centimeter van het uiteinde slechts 1mm dik. Het staal had ik bewust met een grove slijpband haaks op de lengterichting in vorm geslepen, er zorg voor dragend dat de rug steeds precies in het midden lag. Het is daarna in sterke azijn geëtst en gezwart. Daarna is het met staalwol opgeschuurd, waardoor de slijptekening beter naar boven kwam, en zijn met een iets minder grove slijpband onder een grotere hoek de beide sneden van het lemmet geslepen. Aangezien dit wat dieper in de geëtste slijplijnen beet, heeft dit een andere kleur en structuur dan de rest van het blad. Traditionele keris hebben vaak een pamor, een damascus-patroon van lichtere en donkere delen ijzer, deze keris echter niet, hier wordt het lichtspel bepaald door de manier van slijpen. Het effect is prachtig, afhankelijk van hoe het licht op het lemmet valt, gaat het van diep zwart tot reflecterend staal. Als je het kantelt, lijkt het alsof er glinsterende straaltjes water langs de sneden lopen.
Het gekromde handvat (hulu) is gebaseerd op een bekend Boeginees ontwerp, het zogenaamde drievoudig gebroken hoofd, een gestileerde weergave van Garuda. Ik heb dit ontwerp aangepast naar mijn eigen, grote handen. De kop (kepala hulu) heb ik verlengd, waardoor het net als het handvat van paraplu beter in mijn palm past. Het is uit bloedhout gesneden, een harde sterke houtsoort van de Brosimum rubescanes met een opvallend rode kleur. Het heeft ook een mooi chatoyance-effect, waardoor het afhankelijk van de lichtinval een andere kleur en tekening krijgt. Iets wat goed past bij het lichteffect van het lemmet.
Tussen het lemmet en het handvat zitten twee manchetten. De onderste, de mendak, is gemaakt uit messing en alpaca. Deze is geëtst en opgeschuurd, waardoor het messing iets doffer werd maar het alpaca glimmend bleef. De holle kom daarboven, de selut, is gemaakt uit roodkoper en omvat de onderkant van de buah pinang, de op een arecanoot gebaseerde bolling van het handvat. Deze selut is met ammonia en zout geëtst en met een brander verhit tot hij een glanzende diep zwarte kleur kreeg. De grove slijplijnen van de bovenrand en de smalle geul die de selut als een gracht omringt, zijn daarna met schuurpapier terug geschuurd tot het rode koper weer zichtbaar werd. De hele keris is 45cm lang en weegt 389gram.
Elke keris heeft een bijpassende schede, de warangka, waaraan minstens zoveel aandacht wordt besteed als aan de keris zelf. Voor dit ontwerp heb ik eenzelfde eliminatie en keuzeproces gebruikt als eerder voor het mes. Uiteindelijk kwam ik uit op een ontwerp dat wederom sterk naar dat van de Bugis neeg, maar dat ook Javaanse invloeden laat zien. De sampir, de bootvormige kop van de schede is gemaakt uit olijfhout van de Olea europaea, een Europese houtsoort met een subtiele kleur. Omdat de vloeiende lijnen van dit stuk mij deden denken aan lichtreflecties op stromend water, vond ik het goed bij het thema van dit mes passen. De kunst van het vormen van deze sampir was dat het niet alleen perfect om de ganja en het lemmet van de keris heen moest passen maar dat het ook uit één deel moest worden gemaakt, zodat de tekening doorloopt. Dit vereiste heel wat boor- en vijlwerk. De steel van de schede, de batang, is gemaakt uit wengé-hout, een donkere en harde houtsoort van de Milettia laurentii met een kenmerkende tekening. Omdat ik de binnenkant daarvan met fluweel wilde bekleden, zodat het lemmet niet tegen het hout wrijft en daardoor ongewilde slijtage of glimmende plekken kreeg, moest ik dit wel juist uit twee schaaldelen maken. Ik heb er daarbij goed voor gezorgd dat de nerf doorliep. Beide stukken zijn uitgehold, gevoerd en weer tegen elkaar gelijmd, daarna met een pen-gat verbinding aan de sampir bevestigd en op vorm gesneden. De lichtere nerven lopen als een zich steeds verder verwijdende waterkring vanuit het midden van de batang tot aan de uiteinde. De dop op de onderkant, de kasut, is ook uit olijfhout gemaakt en ook met een pen-gat verbinding bevestigd. De warangka zit strak en sterk in elkaar, past goed om het mes en weegt 324gram.
Zoals al mijn messen moest deze ook een eigen naam krijgen. Vanwege alle associaties tijdens het ontwerp- en maakproces met water en regen heb ik besloten hem regenkris te nomen, keris hujan. Nu bestaat er een pamor met deze naam, een damascus-patroon van druppels en cirkels en deze naam is dus niet uniek. Het is echter mijn keris hujan en dat maakt al het verschil.
Klik hier voor meer foto’s van ZGM no. 29 (Keris hujan) en hier voor meer foto’s van zelfgemaakte messen.
Lees ook: Zelfgemaakt mes no. 28 (Tulipan), Zelfgemaakte mes no. 26 (Aculeus), Zelfgemaakt mes no. 22 (Corax) en Zelfgemaakt mes no. 20 (Suminagashi).
Geen reacties
Reageer: