Toen ik ’s avonds laat op het station in Breda op de trein wachtte, stond er een jonge vrouw naast me. Alles aan haar was anders. Ze droeg een kleurige rok tot net onder haar knieën, degelijke schoenen met bandjes en een kort jasje met schoudervulling. Het leek alsof ze uit één van de modebladen was gestapt, die mijn moeder vroeger altijd op tafel had liggen. Ze keek enigszins onrustig om zich heen. Niet onvriendelijk of agressief zoals de meeste mensen als ze niet willen worden aangekeken, maar gewoon ietwat onwennig. Ze viel meteen op. Toen ik de bijna lege treinwagon instapte, ging ze op een bankje schuin aan de andere kant van mij en het gangpad zitten. Niemand gaat ik een bijna lege trein immers naast iemand anders zitten, zelfs zij niet. Toen de meeste reizigers hun telefoon uit hun tas of jas hadden gehaald keek zij nog even om zich heen. Het was al donker dus je kon niet meer door de ramen naar buiten kijken, als je dat wel deed zag je de reflecties van onderzoekende gezichten die elkaar via deze ruiten stiekem bekeken. Zij keek ook, maar direct, niet via de ruiten. Toen ze mij aankeek gaf ik haar een beduusd knikje en werd ik getrakteerd op een ontspannen glimlach, blijkbaar was haar onrust verdwenen nu ze in de trein zat. Daarna haalde ze een breiwerkje uit haar handtas. Even later hoorde ik alleen nog het gepiep van de mobiele telefoons en het getik van haar naalden.
Geen reacties
Reageer