Mijn vader noemt iemand nog wel eens een snoeshaan, maar verder hoor je die uitdrukking niet meer zo vaak. Het blijkt dat het woord snoeshaan is ontleend aan het Nederduitse ‘snushan’, wat weer komt van het Hoogduitse ‘Schnauzhahn’. Dat woord verwees naar de rare vorm van een kalkoenkop en betekent eigenlijk, ‘bluffer of kalkoense haan’. Letterlijk betekende ‘Schnauzhahn’ snuithaan. Een vreemde snoeshaan is dus eigenlijk een rare snuiter.