Jarenlang heb ik gedacht een op zichzelf staand persoon te zijn. Zoon van mijn vader maar toch mijn eigen (ei)land. Toen ik een zoontje kreeg veranderde dat. Ineens zag ik iets van mijzelf in hem en nog meer van hem in mezelf. Het ging er steeds meer op lijken dat mijn persoonlijkheid aan het lekken was. Op zich geen naar gevoel.

 

De laatste tijd zie ik als ik in een spiegel kijk ook steeds vaker mijn vader terug kijken. Hoewel hij uiterlijk verdacht weinig op mij lijkt, zie ik hem wel. Mijn “lekkage” begint de vorm van een veeg aan te nemen. Een vage vlek welke van mijn vader door mij naar mijn zoontje loopt. Deze emotionele continuïteit heb ik vroeger nooit ervaren. Ik ben ik en hij is mijn vader, aardige vent maar niet ik. Nu betrap ik mezelf er af en toe op hem te zijn, of kan ik beter zeggen dat hij ook mij is? Het is niet zo zeer dat ik merk dat ik dezelfde dingen doe of zeg, verre van dat, zo veel lijken we niet op elkaar. Het is meer dat ik merk dat hij soms door mijn ogen mee naar buiten kijkt. En dat ik weet dat ik dat ook bij hem doe.

 

Dit onwerkelijke gevoel is nog sterker met mijn zoontje. Hij zit niet alleen achter mijn ogen maar ook in mijn vlees. Vaak lachen we op dezelfde manier. Halen we op dezelfde manier onze schouders op of kijken we op precies dezelfde manier in de leegte. Net zo zeer als ik in mijn vader zit, zit mijn zoontje in mij. En niet zoals men vaak zegt andersom. Het is alsof mijn zoontje bij mij die eigenschappen activeert die we beide bezitten en dat ik dat weer bij mijn vader doe. Ik geloof niet dat eigenschappen alleen maar worden doorgegeven. Mijn lekkage is geen stroom in één richting.