We stellen ons soms de vraag wanneer we iets vies vinden, maar of iets vies is, wordt niet bepaald door wat het is maar door waar het is. Veel zaken bevinden zich zonder dat iemand er zich aan stoort op hun normale plek, maar op het moment dat ze zich verplaatsen, dat ze zich buiten hun aangegeven grenzen bevinden, namen we er aanstoot aan. De belangrijkste grens tussen welvoeglijkheid en onbetamelijkheid is uiteindelijk ons eigen fysieke omhulsel. Het enige dat wij viezer vinden dan onze eigen lichamelijke processen en stoffen zijn die van een ander. Bloed hoort in de aderen en niet op een mouw, stront in de darmen en niet op een wc-bril, haren op een hoofd en niet in de soep, speeksel in een mond en niet op een kin. De liters snot in je neus storen niemand, dag na dag slik je het door en stroomt het in je maag. Maar als je het eerst op een schoteltje snuit en daarna op zou likken, gaan mensen over hun nek.