Halverwege de 18e eeuw ontstond er een conflict tussen vroedvrouwen en mannelijke artsen, die men destijds chirurgen noemde. Traditioneel was een verloskundige een vrouw, maar de chirurgen vonden dat hun moderne wetenschappelijke kennis veel geschikter was dan de volksgeneeskunde van vroedvrouwen en wilden vrouwen uit het beroep weren.
Angélique de Coudrey werd in 1715 in een belangrijke en rijke Franse familie van artsen geboren. Nadat ze aan het Medische College in Parijs afstudeerde, begonnen de verloskundige opleidingen vrouwen te weren. Omdat de Coudrey geloofde dat veel vrouwen, ook zonder goede opleiding, toch als verloskundige werkzaam zouden blijven en dat er zonder hen al snel een tekort aan verloskundigen zou komen, vocht zij ervoor dat vrouwen op deze opleidingen werden toegelaten. Haar mening werd uiteindelijk gehoord en vrouwen werden niet alleen weer toegelaten op de cursussen, maar de Coudrey zelf werd ook als hoofd verloskundige bij het beroemde Parijse Hôtel Dieu benoemd.
In 1759 vroeg Louis XV haar, vanwege de hoge kindersterfte in het land, om ook verloskunde aan boerenvrouwen te leren. Tussen 1760 en 1783 trok ze door heel Frankrijk en heeft ze in meer dan 40 steden en dorpen ruim 4000 studenten en meer dan 500 mannelijke artsen opgeleid.
Omdat destijds veel verloskundige instructies werden gegeven aan de hand van tekstboeken en in sommige gevallen met lijken en doodgeboren kinderen, was er een grote behoefte aan anatomisch correct oefenmateriaal. De Coudrey ontwierp daarvoor de allereerste levensgrote verloskundige pop. Deze pop noemde men de “machine”, ze was gemaakt van hout, leer, vulmiddel en in sommige gevallen zelfs echte botten. Verscheiden banden en riemen simuleerden het oprekken van het geboortekanaal en het hoofdje van de oefenbaby had een mond waar twee vingers in paste, een neus en met inkt getekend haar. De eerste vermelding van de Coudrey’s machine stamt uit 19 oktober 1759, haar oefenpoppen waren zeer effectief en werden op verschillende opleidingen gebruikt en zelfs geëxporteerd. Destijds kostten ze 300 pond.
Het Flaubert et d'histoire de la médecine museum in Rouen bezit zo’n originele oefenpop van de Coudrey terwijl het Rijksmuseum Boerhaave in Leiden een zeer vergelijkbaar model in bezit heeft, welke zij toeschrijven aan de Leidse arts Gottlieb Salomon (1774-1865). Dit baseren zij op een artikel uit 1803 waarin wordt beschreven hoe hij in 1798 een verloskundige oefenpop heeft gemaakt. De vraag is of Salomon op de hoogte was van de pop van de Coudre, of hij deze als inspiratie of bron heeft vermeld, of hem heeft gekopieerd en de uitvinding heeft opgeëist. Als laatste is er natuurlijk ook de mogelijkheid dat hij onafhankelijk van de Coudrey dezelfde uitvinding heeft gedaan, maar gezien de enorme overeenkomsten, niet alleen in uiterlijk maar ook qua constructie, lijkt me die kans zeer klein.
In 2016 liet het Rijksmuseum Boerhaave hun oefenpop onderzoeken en bleek dat er menselijke botten in zaten. Dit model van Boerhaave is echter in zoverre uniek dat er niet alleen botten in de vrouwentorso maar ook in de babypop zitten. In de torso bevinden zich bekkenbotten en een onderste ruggenwervel. In de zeemleren babypop bevindt zich niet alleen een echte kinderschedel, wat op zich niet ongebruikelijk was, dit werd destijds ook door artsen aangeraden, maar ook het volledige skelet met ribbenkast, wervelkolom, bekken, armen en beentjes. Voor zover bekend heeft deze oefenbaby, van alle bekende verloskundige oefenpoppen, de meeste menselijke botten, iets dat de levensechtheid en beweeglijkheid van de pop natuurlijk ten goede kwam.
Deze verloskundige oefenpop is niet het enige anatomische model in Museum Boerhaave waar echte botten in zitten, lees ook: De gorilla van Auzoux in Leiden.
Lees ook: Het Musée Flaubert et d'Histoire de la Médecine in Rouen, Rijksmuseum Boerhaave in Leiden en L'inconnue de la Seine.
Geen reacties
Reageer: