Kauri’s worden vanwege hun porseleinen glans en gevarieerde kleuren veel verzameld. Van de ca. 200 verschillende soorten leeft 70% op koraalriffen. Het vrouwtje legt de door het mannetje bevruchte eieren en broedt deze in maximaal vier weken uit. In de eerste fase van zijn groei vormt de Kauri een korte puntige top met een grote lichaamswinding, vervolgens stulpt het lichaam zich om deze top heen en wordt de groeiende rand steeds dikker. De buitenlip wordt omgeslagen en de mondopening versmald. Daarna vormt de schelp tanden op beide lippen en verkrijgt hij zijn karakteristieke porceleinlaag. Deze laag emaille wordt samen met het kleurenpatroon door de mantel van de slak gemaakt. De mantel zelf is dun en omvat de schelp van beide zijden, waarbij de twee mantelranden elkaar ruggelings raken. Daar ontstaat vaak een dorsale lijn waar vroegere kleurpatronen en details door de latere lagen heen schemeren. Tijgerkauri’s zijn ’s nachts actief en voeden zich met poliepen. De meeste worden tussen de 7 en 10cm groot, maar bij Hawaii komen soms exemplaren tot zelfs 15cm voor. Deze schelpen werden nog niet zo lang geleden ook als stop-ei gebruikt. Men spande een sok om de schelp om een gat in de stof te kunnen stoppen. De harde en gladde emaille laag van deze schelp maakte dit werkje gemakkelijker dan het gebruikelijke houten stop-ei, waar de naald vaker in bleef steken.
Lees ook: Ovula ovum.
Geen reacties
Reageer: