Niet zo lang geleden moest ik noodgedwongen een nachtje overslaan. Ik had 21 uur achter elkaar gewerkt. Toen ik daarna thuis kwam dook ik gelijk mijn bed in om wat slaap in te halen. Maar op hetzelfde moment dat ik het licht uitdeed klikte er iets in mijn hoofd aan. Ik was te moe om te slapen en kon mijn gedachten, die ruim 28uur achter elkaar op volle toeren hadden gedraaid, niet meer stop zetten. Terwijl ik liep en keek en deed, klaagde mijn lichaam steen en been en kon ik me maar met moeite concentreren, maar toen ik eigenlijk lag en mijn gedachten los kon laten, vlogen ze alle kanten op. Het leek wraak voor de lange periode waarin ik ze onder controle had gehouden.

 

Nu ben ik toch al niet zo’n vaste slaper. Regelmatig ga ik mijn bed uit om een gedachte die in mijn hoofd rondspookt op te schrijven en weg te jagen, maar na deze lange periode zonder rust bleek ik niet in staat om in slaap te komen. Slapen is wat dat betreft net  als plassen. Als kind plas je wanneer je lichaam dat nodig vind. Pas na lange training luistert je blaas naar jou en bepaal jij wanneer hij zich mag ontspannen. Het gevolg is dat je soms zelfs moeite moet doen om die controle los te laten. Met slapen is dat niet anders. Als kind viel ik in slaap wanneer mijn lichaam daar om vroeg. Nu bepaal ik wanneer ik ga slapen, mijn lichaam is getraind om wakker te blijven tot ik in bed ga liggen. Helaas blijkt controle vaak moeilijk om los te laten en kost het meer moeite om te ontspannen dan te spannen.