Van al onze zintuigen ontwikkelt tast zich het eerst. Al in de achtste week van een zwangerschap zijn embryo’s gevoelig voor tactiele stimulatie. Tastzin is niet alleen één van onze meest primitieve zintuigen, maar ook één van de gevoeligste. Met onze vingers zijn we in staat om het verschil te voelen tussen materialen zoals glas, hout, metaal of plastic. Elk materiaal heeft zijn eigen structuur en interactie met de warmte van onze huid. Als we onze vingers ergens overheen bewegen, ontstaat er wrijving en elk oppervlak reageert daar anders op. We zijn op die manier in staat om met onze vingers een minimaal verschil in materiaal of dikte te voelen. Sommige testen geven zelfs aan dat we een dikte-verschil van slechts één laag moleculen kunnen voelen.
Tastzin is het eerste zintuig dat we in de baarmoeder ontwikkelen en ook het eerste zintuig waarmee we als baby met de wereld in aanraking komen. Het is dus ook niet gek dat we heel erg op onze tast vertrouwen. Onze ogen en oren kunnen ons bedriegen, maar als we zeker willen weten of iets echt is, controleren we dat door het aan te raken. Tast verbindt ons met de realiteit.
Je kunt iets dus pas echt ervaren als je het ook kunt voelen. Dat is ook de reden dat mensen in een museum niet met hun handen van de kunst af kunnen blijven. Wat je ogen uitdaagt, willen je vingers voelen. Middels het kunstwerk kom je daardoor zelfs een beetje in contact met de maker, je legt je handen op dezelfde plekken als de kunstenaar deed toen hij het maakte. Door iets aan te raken, wordt het ook een beetje je bezit, een onderdeel van jezelf. Tastzin en bezit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Iemand vindt het misschien niet prettig als een ander naar zijn billen staart, maar als die ander ineens gaat voelen hoe stevig ze zijn, is wel de beer los.
Door iets aan te raken denkt men soms ook geluk te kunnen afdwingen. Er zijn legio beelden in de wereld waar bepaalde onderdelen van zijn kaal gepoetst door de vele handen die het hebben aangeraakt. Zoals de voet van het beeld van John Harvard in Cambridge, de borst van het beeld van Juliet in Verona of de voet van het beeld van Petrus in Vaticaanstad. Elke stad heeft zo wel een beeld waarvan een gedeelte continu door bijgelovigen wordt opgepoetst. En omdat iemand die ziet dat een anders iets aanraakt, niet achter wil blijven, ontstaat er voor je het weet een traditie en wordt zo’n beeld kaal gepoetst. Sommige beelden hebben er zelfs zo onder te lijden, dat hun hele vorm weg erodeert.
Ook op befraafplaatsen zie je dit fenomeen, zoals bij het Cimitero monumentale di Staglieno in Genua. Daar staat het graf van Bruzzo Giambattista Filippo uit 1893. Deze Filippo had blijkbaar een zeer geprononceerde neus en om de een of andere reden raakt iedereen die er langs komt hem even aan. Ik weet niet of dat is omdat men willen verifiëren of hun ogen hun niet bedriegen of omdat men denkt dat het geluk brengt. Maar als maar genoeg mensen dit blijven doen, wordt die karakteristieke neus van Filippo onder al die slijtende aandacht uiteindelijk vanzelf tot normale proporties teruggebracht.
Lees ook: Cimitero monumentale di Staglieno in Genua, Cairns en sociale bewijskracht, Neuskorsten, Ruiken en geroken worden, Synesthesie en Het graf van Pienovi.
Geen reacties
Reageer