“Goedemiddag meneer, wat is uw mening over het feit dat de publieke omroepen zendtijd verliezen?”

 

Terwijl ik nietsvermoedend met een boterham met kaas in mijn mond naar een paar overvliegende duiven keek, werd ik ineens vanuit links getrakteerd op een vraag. Het duurde even voor ik hem begreep, maar daarna moest ik toegeven dat ik er geen mening over had. Ik had er zelfs nooit eerder over na gedacht. Behulpzaam als de enquêtrice was, probeerde ze me van achtergrondinformatie te voorzien in de hoop alsnog een mening uit me te krijgen. Terwijl ik de boterham wegslikte, legde ik haar beduusd uit dat ik eigenlijk niet zo vaak televisie kijk. Maar ze liet zich niet uit het veld slaan, ze moest en zou een mening (en handtekening) hebben. Terwijl ik verontschuldigend wegliep had ze me echter wel aan het denken gezet, ik had ergens geen mening over en ik vond het heerlijk!

 

Het maakt niet uit over welk onderwerp het gaat maar het lijkt tegenwoordig wel of iedereen altijd overal een mening over heeft. Het niet hebben van een mening staat in Nederland gelijk aan het hebben van een ernstige overdraagbare ziekte.

 

Als Nederlanders aan één hoofdzonde schuldig zijn is het wel aan hoogmoed. Zelfoverschatting maakt dat elke Nederlander het altijd beter weet dan een ander. Deze arrogantie zorgt dat we zelden iets van een ander aannemen, iedereen tegenspreken en altijd vinden dat wij gelijk hebben. Wat dat betreft mogen nog we wel wat nederigheid leren.