schaatsenrijder (Gerris lacustris) 10-2017 7303Omdat watermoleculen elkaar aantrekken, ontstaat er op de scheiding tussen lucht en water een spanningsgebied. Deze oppervlaktespanning zorgt ervoor dat het wateroppervlak zich als een dun vlies gedraagt en dat kleine dieren, zoals spinnen en insecten, die nat worden er niet meer aan kunnen ontsnappen. Ze zitten dan als het ware aan het oppervlak vastgeplakt.

 

schaatsenrijder (Gerris lacustris) 10-2017 7305Sommige insecten, zoals schaatsenrijders, jagen op dit dunne oppervlak en moeten het hebben van dieren die door deze oppervlaktespanning zijn gevangen. Om er voor te zorgen dat schaatsenrijders er niet zelf aan ten prooi vallen, hebben ze op hun lijf en poten vele microscopische hydrofobe haartjes, deze vergroten het oppervlak en vangen lucht, waardoor ze niet nat kunnen worden. Deze haartjes zorgen er ook voor dat een schaatsenrijder met zijn ranke poten over het wateroppervlak kan schaatsen. Onder de juiste lichtinval kun je goed zien dat ze met hun pootjes dit dunne oppervlak enigszins indrukken, net zoals onze vingers dat zouden doen in een strakgespannen stuk stof.

 

De middelste en achterste poten van schaatsenrijders staan als een statief midden onder het zwaartepunt van hun lijf. Plat uitgespreid verdelen deze hun gewicht zodat ze stabiel en droog op het oppervlak staan. Hun voorste poten bevinden zich helemaal vooraan het lijf en deze houden ze naast hun kop op het water om trillingen op het oppervlak mee in de gaten te houden. Op dezelfde manier waarop een spin de trillingen in haar web in de gaten houdt, controleert de schaatsenrijder met zijn poten of er prooidieren op het wateroppervlak terecht zijn gekomen.

 

Schaatsenrijders zijn, ondanks dat sommige mensen ze veel op langpootmuggen vinden lijken, geen muggen, het zijn wantsen. Ze hebben een scherpe proboscis waarmee ze hun prooi uitzuigen. Ze steken deze snuit in het lichaam van hun prooi, spuiten er verterende enzymen mee in en zuigen het lichaam er daarna weer mee uit, enigszins zoals spinnen zich ook voeden, ware het dat spinnen geen proboscis hebben.

 

Er bestaan meerdere, moeilijk uit elkaar te houden soorten waarvan de meeste zowel volledig gevleugelde, kort gevleugelde als ongevleugelde populaties kennen. Door binnen een soort hierin te variëren, zijn ze beter voorbereid op potentiele wijzigingen in hun leefmilieu. Ongevleugelde exemplaren zijn minder kwetsbaar en stoten beter water af, terwijl gevleugelde exemplaren zich makkelijker kunnen verplaatsen en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lokale veranderingen in de leefomstandigheden.