rotganzen-aldrovandiVandaag is het Aswoensdag, het begin van de veertig dagen durende vastentijd voor katholieken. In de Middeleeuwen at men tussen Carnaval en Pasen alleen het hoogstnodige en dus zeker geen vlees. Toch werd het eten van rotganzen door sommige geestelijken toegestaan. Men dacht namelijk dat deze ganzen geen ouders hadden en omdat ze niet uit vlees waren geboren bestonden ze zelf dus ook niet uit vlees.

 

De betekenis van de Latijnse naam van de rotgans (Branta bernicla) is “zwarte gans uit de eendenmossel”. In de middeleeuwen waren de broedgebieden van deze ganzen nog niet ontdekt. Men dacht echter wel tegelijkertijd oude én jonge ganzen te zien. Het verband werd toen gelegd met een oud Arabisch geschrift over eendenmosselen, waaruit deze ganzen zouden worden geboren. Deze zwart-witte eendenmosselen zouden zich aan boomtakken vastzetten. Men dacht dat de jonge gansjes vanuit deze mossel in het water vielen. Pas later kwam men erachter dat het hier niet om jonge rotganzen ging maar om Kleinen Alken, deze spoelden bij storm vaak aan op de kusten. Een andere verklaring voor deze “jonge ganzen” was dat zij tussen rottend scheepshout groeiden. Ze zouden zich ontwikkelen vanuit slaken die zich aan het hout van gezonken schepen hadden vastgezet.

 

Aan het eten van rotgans tijdens de vastendagen kwam in 1215 echter een einde. Op het vierde Lateraanse concilie werd besloten dat ook het eten van rotganzen tijdens de vastenperiode niet meer mocht. De Nederlandse naam van deze gans is ontstaan uit het IJslandse Hrota en het Oudnoorse Hrotgâs. Het bootst de roep van deze vogel (roh-roh-roh) na, het woord “gans” is zelf ook weer een klanknabootsing.