Ransuil (Asio otus) 1-2015 4790De Ransuilen populaties in Nederland lopen terug. Ransuilen houden van open bosgebieden en nestelen in lege kraaien en eksternesten. Er zijn echter steeds minder van deze nesten en de meeste bosbodems vergrassen. Daarnaast hebben ze ook veel last van de concurrentie met de bosuil en de steeds algemenere havik. Dankzij hun verscholen levenswijze is het echter lastig om deze uilenpopulaties goed te kunnen monitoren. Overdag rustten ze tussen de takken van dichte bomen en zijn ze dankzij hun schutkleur nagenoeg onzichtbaar. Als een van de weinige uilensoorten leven ze vaak met meerdere soortgenoten samen en in strenge winters roesten ze soms in grote groepen bij elkaar. Ze hebben daarbij de neiging om naar dezelfde roestplaatsen terug te keren. Op de stam van zo’n boom en daaromheen op de grond vind je vaak krijtwitte strontsporen en uilenballen. De uilen zelf zitten roerloos, en vallen vaak pas op als ze zich bewegen. Omdat de ogen van een uil zo groot zijn dat er in zijn schedel geen ruimte voor oogspieren meer is, zitten zijn ogen star in hun kassen. De enige manier om iets met zijn blik te volgen is door het bewegen en draaien van zijn hoofd. Uilenkoppen kunnen daarbij bijna 360 graden ronddraaien. Als een roestende uil, die met zijn ogen tot spleetjes geknepen roerloos op een tak zit, ineens gestoord wordt zal hij zijn ogen openen en zich oprichten. Hierbij lijkt hij ineens twee keer zo lang te worden. Je voelt zijn blik dan als het ware op je vallen. Zijn ogen zijn zo indringend dat je blij bent dat je geen muis bent.

 

Ransuil (Asio otus) 01-2016 4801De Ransuil valt vooral op vanwege zijn lange oorpluimen en zijn felle oranje gele ogen. Zijn naam dankt hij aan het Oude Middelnederlandse “ranse”. Het woord voor een kap of muts die in plooien afhing. Ze kunnen 15 jaar oud worden, hebben een spanwijdte tot 95 cm en een lengte tot 37 cm, maar wegen toch maar 210 tot 330 gram. Een ransuil bestaat schijnbaar alleen uit veren, daaronder gaat een verbazingwekkend klein lichaam schuil. Ze jagen ’s nachts of in de schemering en glijden dan stilletjes op hun lange stijve  vleugels boven het open terrein. Ze gebruiken de opvallende verenschijven om hun ogen om het geluid mee op te vangen en naar hun oren, vlak achter hun ogen, te leiden. Daarbij ligt één oor hoger dan het andere, hierdoor kunnen ze, vanwege het minieme tijdsverschil dat een geluid hun linker en rechteroor bereikt, nog beter de locatie van hun prooi inschatten. De bekende oorpluimen zijn dus niet zijn echte oren, maar speciale verentoefjes. De slagpennen van uilen hebben speciale zachte uiteinden waardoor hun vleugelslag wordt gedempt en zij hun prooi volstrekt geluidloos kunnen naderen. Pas op het laatste moment, slechts zo’n 60 cm van hun prooi, steken ze hun poten naar voren en spreiden ze hun klauwen.

 

Vroeger zag men uilen als de brengers van dood en ongeluk. Hun doordringende blik en het feit dat zij geluidloos in het donker jagen, maakte de mensen bang. De ijselijke schreeuw van een net uitgevlogen jong kan nog steeds iemand de stuipen op het lijf kan jagen en is soms een kilometer ver nog te horen. Zo’n kreet werd vroeger als de voorbode van de dood gezien. Op het platteland timmerde men om het kwaad buiten te houden soms een dode uil tegen de voordeur, of sliep men met uilenveren onder het kussen.

 

Lees ook: Zoekplaatje.