fopdraadwatje (trichia varia) 12-2021 0749Hoewel ze sterk op paddenstoelen kunnen lijken, zijn slijmzwammen (Myxomyceten) dat niet. Ze delen met schimmels en zwammen zelfs geen directe gemeenschappelijke voorouder. De wetenschap heeft ze al in de meest verschillende groepen geprobeerd te plaatsen en is zelfs nu nog verdeeld over hun juiste positie binnen het planten- of dieren rijk. Meestal plaatst men ze er dus maar tussenin, geen dier én geen plant.

 

Veel van de in Nederland bekende slijmzwammen, zoals de bloedweizwam en heksenboter, behoren tot de plasmodiale slijmzwammen(Myxogastria). Deze slijmzwammen beginnen hun leven als een spore. Hieruit komen eencellige organismen die afhankelijk van de vochtigheidsgraad kunnen kruipen of zwemmen. Deze amoebe-achtige eencelligen bewegen zich over een oppervlak, zoals een rottende boomstam, en voeden zich met bacteriën, sporen, protozoa en opgeloste mineralen en voedingsstoffen. Terwijl deze cellen zich voeden, kunnen ze zich door celdeling aseksueel voortplanten. Als de omstandigheden ongunstig zijn, zullen ze een rustfase ingaan, waarbij ze een kleine dun-wandige vorm, genaamd microcyste, aannemen. In deze vorm kunnen ze overwinteren en een jaar of langer overleven.

 

Als de omstandigheden gunstig zijn, kunnen ze zich echter ook seksueel voortplanten en versmelten ze met andere myxogastriale eencelligen van hun soort tot diploïde zygoten. Deze zygoten ontwikkelen door celkern-deling meerdere celkernen en staan bekend als een plasmodium. Dit plasmodium voedt zich door middel van fagocytose (cel omsluiting) en blijft groeien. Plasmodiums zien eruit als een klodder slijm en gedragen zich als een reusachtige amoebe. Ze kunnen heel groot worden, bij sommige soorten tot een vierkante meter, en zijn dus beweeglijk. Ze verplaatsen zich naar voedsel of van of naar licht met een ongelofelijke snelheid tot wel 1,35mm/s. Een plasmodium is daarmee verreweg het snelst bewegende micro-organisme.

 

Als het voedsel echter begint op te raken, of als de omgevingsfactoren verslechteren, kan het plasmodium zich als een macrocyste in een vaste vorm terugtrekken en betere omstandigheden afwachten, of kan het vruchtlichamen vormen (aethalium). Als het vruchtlichamen vormt, verplaatst het zich naar een drogere plaats, zodat het vruchtlichaam kan verdrogen en de sporen kunnen worden verspreid. Uit deze sporen komen weer nieuwe eencelligen die kunnen uitgroeien tot een nieuw plasmodium.

 

Lees ook: Peervormig draadwatje (Trichia decipiens) en Heksenboter (Fuligo septica).