Mijn oma is 94. Ze ruikt naar sigaretten, is nagenoeg doof en zit in een rolstoel in een klein kamertje in een verzorgingstehuis. Ze heeft jarenlang op zichzelf kunnen wonen, tot ze naar een aanleunwoning toe moest omdat ze regelmatig medische en huishoudelijke hulp nodig had. Onlangs werd ze daar ziek en ging het snel. Alsof er een kleine zwakte in het verder zo sterke mensje op dit moment had zitten wachtten, maakte dit van haar ziekte gebruik om haar in sneltreinvaart af te breken. Ze was altijd al slechthorend, maar nu begon ze ook ineens dingen te vergeten, belangrijke dingen. Hoewel ze elke dag een pakje sigaretten rookte, deed ze nog zelf boodschappen en kon ze nog goed uit de voeten, maar ineens kon ze zelfs haar eigen ontlasting niet meer ophouden. Die kleine zwakte, dat pitje van verderf, vierde feest en trok haar verder mee naar het verval.

 

Nu zit ze in een tijdelijk verzorgingstehuis. Nu is ze aan het wachtten, wachtten op urgentie, wachtten tot ze weer verkast wordt. Alles wat ze tijdens haar leven had opgebouwd en verzameld, verdwijnt, er blijft steeds minder van haar over. Haar gezin, haar woning, haar spulletjes, de controle over haar lichaam, bijna alles heeft ze achter zich moeten laten en nu beetje bij beetje ook haar identiteit en haar beslissingsrecht. Vreemd genoeg taalt ze zelfs niet meer naar haar sigaretten, alsof zelfs haar verlangens zijn verteerd. Haar leven droogt steeds verder op tot er alleen dat kleine pitje van verderf overblijft. Dat onvermijdelijke zaadje van entropie dat we allemaal in ons dragen.

 

Lees ook: Slopende ziekte en Tere schuld.