De stekeloester zijn een heel oud geslacht en je kunt er over de hele wereld fossielen van vinden. In de prehistorie werden ze verhandeld om er hangers, kralen en versieringen van te maken. De slakken zelf zijn eetbaar en de schelpen zeer variabel. Hoewel ze niet aan oesters zijn verwant, zetten ze zich wel op eenzelfde manier vast aan rotsen en koraal. In een vroeg stadium lijmen ze zichzelf met hun rechterklep (de onderste) vast en blijven daar dan de rest van hun leven zitten.
Hun gewricht sluit zich, zoals gewoonlijk is bij tweekleppige, niet met een getand scharnier, maar met een soort van dubbel kogelgewricht, dat nog het meeste lijkt op onze ellenboog. Ze hebben rondom hun schelpopening veel oogjes op hun mantel en een goed ontwikkeld zenuwsysteem. Meestal zijn ze rijkelijk bedekt met aangroeisel zoals sponzen en algen en zijn ze moeilijk schoon te maken. Deze Spondylus imperialis heeft een dunne crème wit-roze schelp die perfect sluit. De vele stekels zijn kwetsbaar en complete exemplaren zijn dan ook zeldzaam.
Deze schelp is in 2010 gevonden bij Paiton, Oost Java.
Geen reacties
Reageer: