Deze twee woorden zijn via verschillende talen in het Nederlands terecht gekomen. Oorspronkelijk is joekel ontleend aan ‘dshuklo’, het zigeunerwoord voor hond. Deze betekenis verschoof langzaam van ‘hond’ via ‘grote hond’ naar ‘groot object’. Kanjer daarentegen komt van het Latijnse canis. Ook dat betekent ‘hond’ en ook die betekenis is op eenzelfde manier verschoven. Joekels zijn dus eigenlijk gewoon kanjers.