Eikengalwesp (Cynips quercusfolii) 10-2017 7463De kleine roodgroene appeltjes die je in het najaar soms onder eikenbladeren vindt, zijn van een kleine galwesp. Dit eikengalwespje (Cynips quercusfolii) van amper vier millimeter groot, kent jaarlijks twee verschillende generaties. Een seksuele en een aseksuele of agame. De seksuele generatie heeft mannetjes en vrouwtjes en maakt knopgallen, kleine paarse fluwelen kussentjes, die je in het voorjaar op eikenstammen kunt tegenkomen. De aseksuele generatie, plant zich parthenogenetisch voort en kent alleen vrouwtjes, zij maken de bekende roodgroene appelgallen die je in de winter kunt vinden.

 

In juni leggen de eerste galwespjes middels hun ovipositor hun eieren in de nerven van eikenbladeren, dit triggert de boom om daar te gaan woekeren. De boom maakt dan een tumorachtig weefsel aan waarmee ze de irriterende plek omkapselt. Dit sponsachtige weefsel vormt de gal waarin het eitje uitkomt. Omdat zo’n eikengal veel looizuur bevat is de larve daardoor voor veel roofdieren beschermd. De larve is in staat om zelf zijn voedselaanvoer door de boom te stimuleren en kan zich binnen de gal tot wesp verpoppen. De ontbindende suikers in de gal zorgen hierbij niet alleen voor voedsel maar ook voor voldoende zuurstof. De uitgekomen wesp overwintert in dezelfde gal, die langzaam van geel naar rood naar bruin verkleurt en aan de buitenkant steeds harder wordt. De volwassen eikengalwesp heeft een omlaag gerichte kop met sterke kaken, waarmee ze zich in januari naar buiten knaagt.

 

Eikengalwesp (Cynips quercusfolii) 10-2017 7372Eikengalwesp (Cynips quercusfolii) 10-2017 7373De vrouwelijke wespen van deze eerste generatie leggen daarna in het voorjaar hun eitjes op bladknoppen van eiken, welke daar kleine paarsfluwelen gallen omheen vormen. Uit deze gallen komen zowel mannetjes als wijfjes. Deze seksuele generatie is echter aanzienlijk kleiner en wordt amper drie millimeter groot, vanwege dit formaatverschil, dacht men vroeger dat beide generaties twee verschillende soorten waren. Deze mannetjes en vrouwtjes paren met elkaar waarna de bevruchte vrouwtjes hun eitjes weer onderaan de eikenbladeren afzetten en de cyclus opnieuw begint.

 

De oude bruine gallen met rond uitvliegopeningsgaatje vind je aan het eind van de winter vaak tussen afgevallen bladeren op de grond. Deze gallen worden vaak inktgallen genoemd, omdat ze dankzij hun hoge tanninegehalte vroeger werden gebruikt om inkt mee te maken. In het Engels noemt men deze gallen overigens geen appelgallen maar “cherry galls”, kersengallen.

 

Lees ook: Gallus inkt.