In 1726 schreef Jonathan Swift in Gullivers travels over een vlo met op zijn rug een kleinere vlo, die op zijn beurt een nog kleinere vlo heeft. Sinds Leeuwenhoek in 1676 met zijn primitieve microscoop de allereerste eencellige heeft gezien zijn onze instrumenten alleen maar beter geworden en vinden we steeds kleiner leven. Toch gaan we ervan uit dat er niet alleen grenzen zijn aan wat we kunnen waarnemen maar ook aan hoe klein leven kan zijn. Zo makkelijk als we oneindigheid in grootte, zoals in het universum, accepteren lukt ons dat blijkbaar niet in “kleinte”. Nog niet al te lang geleden ging men ervan uit dat 800 nanometer (0,000 000 800 meter) het absolute minimum formaat van het leven was. Toen vond men echter een microbe van slechts 400Nm. De wetenschappers stelde hun inschatting toen bij naar zo’n 200Nm. Zou je een bacterie-cel strippen tot zijn minimale essentie dan zouden alleen al het DNA, RNA en de ribosomen deze 200Nm nodig hebben. Enige jaren geleden claimden wetenschappers echter nanobacteriën ontdekt te hebben. Minibacteriën van slechts 100Nm. De wetenschap buigt zich nu over de vraag of deze nanobacteriën of nano’s wel echt leven.
Is er wel een grens aan hoe klein leven kan zijn? Of moeten we met elke nieuwe en betere microscoop onze definities van leven blijven bijstellen? Een vlo op een vlo op een vlo, tot in het oneindige?
Geen reacties
Reageer