Officieel is er geen echte dwergspinnenfamilie. Over het algemeen verwijst de naam naar kleine hangmatspinnen met een zwart of grijs achterlijf. Zonder loep zijn ze vaak niet uit elkaar te houden, de meeste zijn amper 2 mm groot. In Engelssprekende landen  noemt men deze spinnen “moneyspiders”. Ze danken deze naam aan het bijgeloof dat je, als je zo’n spinnetje op je krijgt, financiële voorspoed te wachten staat. Ze zouden op je lichaam gaan zitten om nieuwe kleren  voor je te spinnen.

 

Dwergspinnen zijn erg talrijk en de vele honderden bedauwde matjes in het gras, die je op heiige ochtenden vaak ziet, zijn bijna allemaal door dwergspinnen gemaakt. Hoewel meerdere jonge spinnen zich aan een lange spinseldraad door de lucht laten vervoeren zijn het vooral de dwergspinnen die deze manier van reizen het meest toepassen. In de late zomer en herfst, als er een warme dag volgt op een koudere periode en de grond door de zon wordt verwarmd, kiezen ze massaal het luchtruim. Ze klimmen naar een hoger gelegen punt, gaan op hun tenen staan en richtten hun achterlijf omhoog. Ze produceren dan één of meerdere spinseldraden die door de warme lucht worden opgetild. Sommige dwergspinnen maken aan de draden zelfs een apart vliegertje, een plukje spinsel dat de opwaartse kracht nog meer vergroot. Als deze opstijgende kracht groot genoeg is, laten ze los. Dwergspinnen kunnen op deze manier enorme afstanden overbruggen en ze komen ermee tot grote hoogtes, er zijn zelfs dwergspinnen die tot in de stratosfeer reizen. De draden waar ze aan zweven zijn extreem dun, maar lichten fel op in het zonlicht. Op warme nadagen zie je ze vaak boven de grond zweven en tussen bomen hangen. In Engeland noemt men deze draden “gossamer” en in Frankrijk “fil de la Vierge”.