Na de geslaagde wereldtentoonstelling van 1851in Londen met hun geweldige Crystal Palace als topstuk, was het voor de Fransen duidelijk dat er in de breedte voor de architectuur weinig eer meer was te behalen. The Crystal Palace was in amper negen maanden neergezet en mat 563 bij 138 meter. Het was een absoluut meesterwerk in glas en staal. Daarom kozen de Fransen ervoor om voor hun wereldtentoonstelling in 1889 de hoogte in te gaan en een toren te bouwen. Exemplarisch voor het vertrouwen in de techniek en het industriële proces gaven zij de opdracht niet aan een architect maar aan een ingenieur. In twee jaar tijd, nog maar net op tijd voor de opening van de grote wereldtentoonstelling, richtte Gustave Eiffel zijn ode aan de nieuwe tijd op. De Eiffeltoren was met zijn 322 meter, (zonder de later bijgeplaatste radio en televisiemasten) de hoogste toren ooit. Toen hij in 1889, honderd jaar na de Franse revolutie voor het publiek werd opengesteld, vonden de meeste Parijzenaren hem spuuglelijk. Tot zij hem beklommen, voor velen was de blik op Parijs vanaf de toren een wereldschokkende gebeurtenis. Nooit eerder hadden zij, op een paar ballonvaarders na, de wereld vanaf zo’n hoogte bekeken. De Eiffeltoren werd daarmee een attractie, eerder iets om te beleven dan om naar te kijken. Het duurde echter niet lang voordat deze toren het symbool van Parijs en het moderne industriële Frankrijk werd. Hij wordt nu als een van de niet-klassieke wereldwonderen beschouwd.
Voor de bouw van de Eiffeltoren leefde de mensen relatief laag bij de grond, veel gebouwen waren niet hoger dan een paar verdiepingen en de wereld was driedimensionaal. Vanaf de Eiffeltoren kreeg men echter een heel nieuw beeld van Parijs. De stad werd teruggebracht tot zijn plattegrond en werd ineens tweedimensionaal. Deze nieuwe visie op de wereld had zijn weerslag op de kunst. Men begon meer na te denken over de abstracte kwaliteiten van een schilderij en maakte zich steeds minder druk om de voorstelling.
Geen reacties
Reageer: