Tussen de stenen en lage begroeiing van de Hardangervidda kun je, als je geluk hebt, een alpensneeuwhoen zien scharrelen. Ze zijn ongelofelijk goed gecamoufleerd en je ziet ze alleen als ze bewegen of op een verhoging de omgeving in de gaten houden. De vrouwtjes wisselen drie keer per jaar van verenkleed, de mannetjes zelfs vier keer. Hierdoor zijn ze tijdens elk jaargetij optimaal gecamoufleerd. In de winter zijn ze sneeuwwit, in het voorjaar komen daar op hun rug en flanken grijze en bruine veren tussendoor, in de zomer zijn ze bleek geel grijs met een witte buik en in het najaar kleuren ze weer witter. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben een smalle rode streep boven hun ogen, dit is een dunne strook naakte huid, die bij de mannetjes wat prominenter is. Tijdens de balts wordt deze bij de mannetjes breder en vult zich dan met bloed tot een rode kam boven elk oog.
In de Hardangervidda komt ook de moerassneeuwhoen (Lagopus lagopus lagopus) voor. Beide soorten lijken sterk op elkaar. De alpensneeuwhoen houdt vooral van hoge open kale vlaktes en vind je in de bergen boven de boomgrens en op de toendra. De moerassneeuwhoen kom je ook in lager gelegen gebieden tegen heeft een iets egalere tekening. Verder is hij wat roder met een egalere overgang van de donkere veren naar de witte buik. Er is echter veel kleurvariatie en op afstand is het nagenoeg onmogelijk om beide soorten uit elkaar te houden.
Volwassen alpensneeuwhoenderen eten bessen, knoppen en kiemplanten, de jonkies vooral insecten. Het zijn echte winterdieren en ze migreren niet, ze blijven het hele jaar op hun broedgebied en graven in de winter zelfs gangen onder de sneeuw om bij hun voedsel te komen.
Tijdens mijn wandelingen ben ik ze een paar keer tegengekomen. Ze hadden toen een groep jonkies bij zich waar ze trouw over waakten. Telkens als ik dichterbij kwam, manoeuvreerden ze zich tussen mij en hun kroost en zorgden ze ervoor dat de afstand niet te klein werd. Met een lage roep (kuuk) hielden ze hun jonkies bij de les en zorgden ze dat er niemand afdwaalde. Eenmaal liep ik onvoorbereid om een rots en verraste ik een groep, dat was de enige keer dat ik ze heb zien vliegen. Ze schoten met veel kabaal de lucht in en streken na een korte vlucht alweer snel neer. In de vlucht vielen hun spierwitte vleugels goed op.
Hun Latijnse naam Lagopus danken ze aan het Griekse lagos (haas) en pous (voet), vanwege hun kenmerkende bevederde poten. Deze veren houden hun poten niet alleen warm, maar fungeren ook als sneeuwschoenen.
Lees ook: Hardangerjokulen en Hardangervidda.
Geen reacties
Reageer