Elk bekend dier en elke bekende plant heeft een naam. Meestal zijn ze naar hun gewoontes, vindplaats of uiterlijke kenmerken benoemd. Zo zijn er bijvoorbeeld blinkende-, bloem-, bos-, bodem-, groene-, platte-, schors-, steen-, stompe- en tweelingkrabspinnen. Maar ook adonis-, bleke-, donkere-, dwerg-, klaver-, kleine-, kroonkruid-, ooievaarsbek-, tijm-, vetkruid- en zilverblauwtjes. Van alle dieren en planten zijn er bijna ook altijd nog gewone, grote en gestreepte varianten te vinden. In de registers van natuurgidsen nemen deze veruit de meeste plaats in. De benamingen van grote en gestreepte kan ik me nog wel voorstellen. Maar bij gewone vraag ik me toch af wat gewoon is. De eerste van de soort die is beschreven noem je natuurlijk niet gewoon, want die is uniek. Als je er daarna nog een extreem groot en een gestreept exemplaar van vindt is de naam natuurlijk ook al snel gevonden. Maar wanneer is iets gewoon? Als het veel voorkomt? Als het onopvallend is?
Geen reacties
Reageer: